De "Schapendrijver"
Het doel van de OES was om de kudde schapen te beschermen. De veehouders uit die tijd wilden het liefst grote, lichtgekleurde honden hebben, die zó sterk waren dat zij het tegen beren en wolven konden opnemen. Het zuidwesten van Engeland is erg ruig. De OES moest werken over dit ruige terrein, de grote verscheidenheid van weersomstandigheden aankunnen en de kudde dag en nacht bewaken. De OES bezit een matig lang, klimaatbestendige vacht, die daarnaast ook als “opvulling” diende om de hond te beschermen tegen letsel toegebracht door roofdieren. De OES moest intelligent zijn om te kunnen bepalen wanneer hij een roofdier zou aanvallen of wanneer hij moest terug keren naar de kudde om deze te bewaken. De OES was een krachtige sterke hond die weerstand kon bieden.
Vroeger werden alle schepershonden uitsluitend gehouden voor het werk. De herder was niet geïnteresseerd in het uiterlijk van zijn honden, zolang ze maar lichamelijk en geestelijk in staat waren hun taak te verrichten. Er werd dus alleen geselecteerd op werkeigenschappen, maar toch ontstonden er in de verschillende delen van het land verschillende typen schepershonden. Klimaat en de gesteldheid van de bodem, alsmede het soort werk dat van de hond verlangd werd, zoals hoeden, drijven, bewaken, zorgden ervoor dat er eenheid in type in een bepaalde landstreek ontstond. Als veedrijvershond was de OES zeer actief en nauwkeurig. Toen er door verder gaande industrialisatie minder vraag naar werkende honden kwam, waren vele schepershonden min of meer overbodig geworden. Later werd het ras verdrongen door de Border Collie, die kleiner en dus goedkoper was.